1944-1945: Hongersnood
Bijna niets te eten
Het zuiden van Nederland is eind 1944 bevrijd, het westen en noorden blijven bezet. De Nederlandse spoorwegen staken om het Duitse leger tegen te werken. Er kan tot aan de bevrijding geen voedsel meer naar het westen worden vervoerd. In steden als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht is tijdens de winter van 1944-1945, de Hongerwinter, bijna niets te eten. Meer dan 20.000 mensen sterven van de honger.
In het dossier de Hongerwinter is hierover nog meer te lezen.
Beschikbaar
Boter, kaas, eieren en vet
- 1 plakje kaas
- geen melk
- heel klein beetje boter
- geen reuzel
- heel klein beetje (koolzaad)olie
Vlees en vis
- heel klein stukje vlees
- geen vis
- geen mosselen en garnalen (alleen in kustgebieden)
Aardappelen, granen en peulvruchten
- nog een halve aardappel (ongeschild)
- klein beetje peulvruchten
- 2 sneden (bruin) brood
- Zweeds wittebrood
Groente en fruit
- ui
- suikerbiet
- tulpenbol
- aardappelschil
- cichorei
- brandnetel
- braam
- rozebottel
- beukennootjes
- radijsloof
- walnoot
Overig
- vrijwel geen suiker meer
- nauwelijk geen koffie en thee meer
- nauwelijks koffie- en theesurrogaten
- vrijwel geen specerijen meer
- geen chocolade
Te weinig eiwitten
Aardappelen en brood zijn tijdens de Hongerwinter nog wel op de bon te verkrijgen, maar het is veel te weinig. Begin 1945 waarschuwt de Voedingsraad dat in het broodmeel soms 'plakmeel' - behanglijm - is verwerkt. Dat kan schadelijk zijn voor de gezondheid.
Om het tekort aan eiwitten aan te vullen, wordt begin 1945 poedervormig bloedplasma verkocht: "Het is bloed dat gedroogd is, nadat de stof, die het doet stollen, er aan onttrokken is. (...) Men kan het in sausen, soepen, stamppotten en pannenkoeken verwerken." Het wordt gemaakt uit runderbloed.
Zweedse Rode Kruis
Tijdens de Hongerwinter worden kaas en melk niet meer van het platteland naar de steden vervoerd. In de steden in het westen van Nederland is vlees of vis alleen voor veel geld te koop op de zwarte markt. Het is nog maar een enkele keer in de winkel te krijgen. Er is nauwelijks vet te krijgen. Wie een pers heeft kan soms zelf olie maken uit beukennootjes of koolzaad. Om de honger een beetje te verlichten, krijgt Nederland kaas, margarine en melkpoeder van het Zweedse Rode Kruis.
We kregen te horen dat tulpenbollen eetbaar waren. We hebben ze gegeten. Wee-zoete dingen, die je moest poffen op de kachel om de smerige smaak iets te verdoezelen.
Suikerbieten en tulpenbollen
De voedselsituatie is zo nijpend dat er suikerbieten en bloembollen worden gegeten. Steeds meer mensen zoeken eetbare planten en vruchten in parken en in de vrije natuur. De Voedingsraad verspreidt folders met recepten voor bloembollen en suikerbieten.
De suikerfabrieken kunnen niet draaien door een gebrek aan brandstof. Suikerbieten worden nu verwerkt in stroop, stamppot, jam of koekjes. Een lekkernij is slagcrème van suikerbietenwater.
De handel in bloembollen ligt stil, waardoor massa's bloembollen liggen opgeslagen. De bollen van de hyacinten en narcissen zijn giftig, maar tulpenbollen niet. De Voedingsraad geeft recepten voor stamppot, soep, pannekoeken en koekjes van tulpenbollen. Een voordeel is de korte kooktijd van 7 à 15 minuten.
Koken op noodkacheltjes
Door de Spoorwegstaking is er geen aanvoer kolen uit Limburg naar het westen van Nederland. Er wordt gekookt op noodkacheltjes die weinig brandstof vragen. Ze worden gestookt met houtafval, takken en laatste restjes kolen.
Feestdag voor heel Amsterdam: ’t Zweedsche brood en boter worden vandaag uitgedeeld.(…) ’t Brood ziet er uit om van te watertanden: prachtig tarwebrood, en smaakt als cake. Vanavond maken we er een knalfuif mee. Dank! Zweden!!!!”
Het Zweedse wittebrood
Het Rode Kruis brengt in januari 1945 per schip grote hoeveelheden meel uit Zweden. Nederlandse bakkers maken er brood van. Eind februari wordt het beroemde Zweedse wittebrood uitgedeeld, de mensen zijn dolblij.
Zwarte markt
Mensen staan in de rij om producten op de zwarte markt te kopen in de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Daar is van alles te koop tegen hoge prijzen. Het begint vooral met luxe producten, zoals koffie, thee en vlees. Tijdens de Hongerwinter komen ook alledaagse producten als tarwe en aardappelen op de zwarte markt. In 1940 gaat zo'n 5% van de productie naar de zwarte markt, in 1944 is dat 43%
Stephanus Louwes
Stephanus Louwes, directeur-generaal van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening, probeert de zwarte handel tegen te gaan, omdat het de eerlijke verdeling van voedsel in de weg staat. Dat wordt niet door iedereen gewaardeerd. Een boze Nederlander schrijft Louwes anoniem een briefkaart met: “Naar aanleiding van uwer rede, over zwarthandel, wil ik even opmerken, dat als u zorgt, dat ons vleesch, vet, kaas, boter, en meerdere landbouwartikelen, niet over de grenzen gaan, is het met de zwarthandel gedaan!! Aan wie de schuld?”
Kritiek groeit
Tijdens de Hongerwinter groeit de kritiek op zwarthandelaren, en ook op de boeren die hun producten verkopen tegen hoge prijzen of ruilen tegen zilveren bestek of andere kostbare huisraad. “Die vuile pestboeren laten liever hun melk verzuren dan het tegen gewoone prijzen aan de stad te verkoopen”, klaagt de Rotterdamse tramconducteur H. Bloemendaal aan het eind van de oorlog in zijn dagboek. “Al die levensmiddelen producenten (…) maken schandalig misbruik van de hooge nood van hun medemenschen…”
A.J.G Huizinga-Sannes
In 1942 koopt A.J.G. Huizinga-Sannes via via een roggebrood van ruim tien pond op de zwarte markt. Ze is er zelf verbaasd over: “We hopen maar, dat de pakketten niet gecontroleerd worden en we dus niet gesnapt worden. Had je ooit gedacht, dat wij aan die smokkel zouden meedoen?”
Gaarkeukens
Eind 1940 worden in de grote steden zogenaamde 'Centrale Keukens' geopend om de armste mensen eten te geven. Tot aan de Hongerwinter gaan weinig mensen naar deze gaarkeukens toe. Het eten wordt op centrale plekken in de stad uitgedeeld.
Knipkaart
Tegen inlevering van bonnen en 1 gulden en 40 cent is een knipkaart te koop voor warme maaltijden in de gaarkeuken. De maaltijd bestaat meestal uit soep, aardappelen met wat groente of pap.
Afhankelijkheid gaarkeukens groeit
Tijdens de Hongerwinter worden steeds meer mensen afhankelijk van de gaarkeukens. In Amsterdam gaan er in januari 1945 170.000 mensen per dag eten. In februari zijn dat 250.000 mensen en in maart maar liefst 400.000.
De honger beheerst het hele leven en de dood ligt op de loer, zo maakt de twaalfjarige Tineke Meijer uit Amsterdam mee: “In de rij bij de gaarkeuken viel er plotseling een man op straat neer. Hij was echt dood. Gewoon neergevallen, overleden (…) Zo dichtbij! Ik liep met mijn pannetje waterige soep naar huis en kon van ellende niets eten.”
Het menu
Het eten in de gaarkeukens is vrij eentonig en soms ronduit vies. Loek Spaanderman noteert op 6 februari 1945 in zijn dagboek “Het menu, vorige week, van de centrale keuken”:
Maandag: Erwtensoep van bonenmeel, onderin een paar harde erwten
Dinsdag: Kroten met suikerbiet, beide halfgaar
Woensdag: Bonenmeelsoep
Donderdag: Rode kool, suikerbiet en heel weinig aardappel
Vrijdag: Bonenmeelsoep met wat rogge erdoor
Zaterdag: ‘Pap’ van water, suikerbiet en wat rogge (van dit laatste héél weinig)
Zondag: Bonenmeelsoep
Eten per post
Loek Spaanderman woont met zijn ouders en broer in Voorschoten, vlakbij Den Haag. In Voorschoten is bijna niets te eten, maar gelukkig stuurt familie uit Friesland af en toe wat naar ze op. Oom Piet stuurt in december 1944 vanuit Harlingen: “We hebben aardappelen genoeg en zenden maar weer een drietal pakjes. (...) Gaarne zou ik het pakpapier terugontvangen, dan kunnen we het terugsturen voor nieuwe zending.” Op het briefje zijn de aardappelvlekken nog te zien.
Hongertochten
Tijidens de Hongerwinter is er in steden in het westen van Nederland bijna niets te eten. Mensen gaan vanuit de stad op hongertocht naar het platteland, waar veel meer voedsel is. Daar proberen ze waardevolle spullen te ruilen voor voedsel.
40 à 50 mensen op een dag
Sommige boeren weigeren mensen eten te geven of doen dat alleen als zij er waardevolle spullen voor terugkrijgen.
Boer Menkveld uit Hengelo wil de mensen die aan zijn deur komen graag helpen, maar hij kan niet iedereen van voedsel voorzien: “Dagelijks komen er hier veel menschen uit de Hollandsche steden om voedsel te halen, soms wel 40 à 50 op een dag”, schrijft hij aan zijn vriend. “Je begrijpt wel, wij kunnen al die vragers niet meer helpen, de moeilijkheden zijn voor ons ook zoo groot.”
Hannie van Hoften
In speciale flacons kunnen mensen melk onder hun kleren dragen en meesmokkelen zonder dat de Crisis Controle Dienst het ziet.
Hannie van Hoften is aan het eind van de oorlog veertien jaar. Ze gaat één keer in de week vanuit Amersfoort een liter melk halen bij een boer in Soest. “Daar zaten Duitsers en die hadden een wachtpost. Ik weet nog dat ik altijd zat te rillen om daar langs te komen. Ik vond het een rot opdracht dat ik dat elke week moest doen: één liter melk halen elke week in Soest. Afijn, dan hadden we weer wat.”
Naar de boeren
Ongeveer 40.000 ondervoede stadskinderen worden in de eerste maanden van 1945 in een grote reddingsoperatie naar het platteland geëvacueerd. Daar is nog wel genoeg te eten. De kinderen krijgen vaak meteen een flink bord eten: eieren met spek of pap van volle melk. Maar hun magen kunnen dat niet meer verdragen en ze moeten ervan overgeven vertelt Frans Nieuwenhuis uit Den Haag: “We voelden ons allemaal zo ziek als een hond, we hadden maagpijn van het eten.”
Meer weten over 'Naar de boeren' ? Bekijk het dossier Kinderevacuaties.