De geldstroom van het NSF
De Zeemanspot verstrekte maandelijks in het geheim uitkeringen aan zo’n 6000 vrouwen van zeelieden en marinepersoneel die geen salaris meer kregen. Aan wie, hoeveel, waarom; alles werd bijgehouden. Het NSF werkte min of meer op dezelfde manier, maar gaf steun aan veel meer mensen: Joodse onderduikers, mannen die weigerden om in Duitsland te gaan werken, gezinnen van gevangen verzetsstrijders en bijvoorbeeld aan ambtenaren die waren ontslagen vanwege hun anti-Duitse houding.
In de loop van de oorlog was steeds meer geld nodig om het verzet te financieren. In mei 1945 had het NSF – de bank van het verzet – ruim 83 miljoen gulden verdeeld onder vele tienduizenden mensen die hulp nodig hadden en verzetsgroepen. Bijna niemand wist waar al dat geld vandaan kwam. Inkomsten en uitgaven waren streng gescheiden, zodat de twee elkaar niet in gevaar zouden brengen in geval van ontdekking. Alleen Wally van Hall wist alles van beide kanten van ‘de bank’. Samen met zijn broer Gijs beheerde hij de financiële administratie van de afdeling inkomsten van het NSF: het Disconto Instituut.
Door het hele land waren er 23 NSF-districten, met districtshoofden, kassiers, administrateurs en geldlopers. Zij hielden zich voornamelijk bezig met de uitgaven. Bij elkaar zo’n 2000 medewerkers die koffers geld vervoerden, loonzakjes aan huis brachten, verzetsgroepen steunden of de boekhouding deden. De maandelijkse uitkeringen aan duizenden gezinnen, verspreid over bijna het hele land, werden met kwitanties geregistreerd en bijgehouden in een kaartsysteem.
Behalve de steun aan slachtoffers van de bezetting financierde het NSF talloze verzetsgroepen, zoals de Persoonsbewijzencentrale, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, spionagegroepen, ilegale kranten, knokploegen en later de Binnenlandse Strijdkrachten.