Frits van Hall
Geboren: Bodja (Nederlands-Indië), 8 mei 1899 – Overleden: nabij Gleiwitz, 18 januari 1945
Frits was beeldhouwer en weigerde lid te worden van de Nederlandsche Kultuurkamer, de verplichte beroepsorganisatie voor kunstenaars om de sector te nazificeren. Hij was koerier voor het illegale financiële steunfonds voor Kultuurkamerweigeraars, organiseerde verboden tentoonstellingen en vervalste persoonsbewijzen. Hij werd opgepakt op 2 augustus 1943.
Gevangenissen en kampen
- Huis van Bewaring Weteringschans Amsterdam (2 augustus 1943),
- Concentratiekamp Vught (7 oktober 1943),
- Concentratiekamp Dachau (26 mei 1944),
- Sosnowitz, een buitenkamp van Auschwitz III Monowitz (november 1944),
- Dodenmars richting westen (17 januari 1945),
- Doodgeschoten nabij Gleiwitz (18 januari 1945).
Dachau-nummer: 69048
Portretten
Schoonheid
Medegevangene Nico Rost schreef over Frits: ‘Hij was een kunstenaar, een zoeker naar Schoonheid. (…) Hoe weldadig waren in Vught – te midden van veel egoïsme en de SS-ideologie – die kleine plaquettes die hj daar schiep.’ In Dachau moesten Frits en andere kunstenaars werken in een porseleinfabriek waar onder andere beeldjes en sierborden werden gemaakt. Ook hier wist hij stiekem nog eigen werk te maken.
Ontwerp voor een tuinbeeld
Op 7 november 1943 schreef Frits in een vanuit kamp Vught naar zijn vrouw Jeanne gesmokkelde brief: ‘Ik heb een klein ontwerpje gemaakt voor een tuinbeeldje en hoewel de heeren SS het ‘entartete’ kunst vinden heb ik me toch de opdracht bezorgd om het in ’t groot te maken voor de tuin van de Kommandatur.’ Het gaat over dit beeld, de Romeinse godin van akkerbouw en moederliefde Ceres. Ze heeft graanhalmen in haar handen.