Deportaties
Isolatie
De discriminatie en het isoleren van de Nederlandse Joden van de rest van de Nederlandse bevolking gaat verder. Openbare gelegenheden worden verboden voor Joden. Overal verschijnen bordjes met de tekst 'Voor Joden verboden'. Er komen aparte Joodse scholen.
Vanaf circa 1 mei 1942 moeten alle Joden een gele 'Jodenster' gaan dragen. Dan begint de deportatie; Joden moeten zich melden voor “tewerkstelling in Duitsland”. Ondanks harde dreigementen besluiten velen zich niet te melden. Weer grijpt de bezetter hard in: wie zich niet meldt loopt de kans bij razzia’s te worden opgepakt.
Joodse Raad
Om de deportatie ordelijk en effectief te laten verlopen schakelt de bezetter de Joodse Raad in. Deze Joodse Raad wordt verantwoordelijk gemaakt voor de uitvoering van de deportatiemaatregelen. Ze werken mee ‘om erger te voorkomen’ en velen kunnen zich niet voorstellen wat het Duitse einddoel is. De raad kan bewijzen van uitstel verlenen, maar wie uitstel heeft, komt later toch aan de beurt.
Via het doorgangskamp Westerbork deporteren de bezetters 107.000 Joden naar concentratiekampen, zoals Auschwitz en Sobibor. Van hen zullen er slechts 5.500 overleven. Ruim 25.000 Joden duiken onder. Van deze groep wordt een derde alsnog opgepakt en omgebracht. In totaal wordt bijna 80% van de Joodse bevolking in Nederland vermoord.
'Mijn vader was politieman. Daardoor wist hij wie wanneer werd opgepakt. Dat gaf hij door aan mij, zodat ik de mensen kon waarschuwen. Soms was dat vreselijk. Ik herinner me een vrouw die gillend haar keuken in vloog terwijl haar man gelaten hun kleren ging inpakken. Dan was ik wel kapot hoor.'
Riek Ternouw, 23 jaar, zonder werk, Amsterdam
Walter Süskind
In Amsterdam worden circa 20.000 Joden via de Hollandsche Schouwburg afgevoerd naar Westerbork. Medewerkers van de Joodse Raad helpen bij het wegsmokkelen van Joodse kinderen uit de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Daar wachten de kinderen op deportatie. Ongeveer 500 van de 5.000 kinderen worden zo gered. Sommige Joodse ouders leggen in wanhoop hun kind te vondeling, als laatste mogelijkheid om het te redden.
Walter Süskind, medewerker van de Joodse Raad, houdt toezicht op de gang van zaken in de Hollandsche Schouwburg. Hij gaat vertrouwelijk om met de Duitse bewakers. Soms voert hij ze zelfs dronken. Dat geeft hem de kans om zo'n 2000 gevangenen uit de Schouwburg en de crèche te redden. Samen met zijn assistent Felix Halverstadt verandert hij de gegevens in de kaartenbakken.
Als er weer een groep op transport moet, leidt Süskind de SS-bewakers af. Die horen dan even niet hoe Halverstadt de 'vertrekkenden' telt: 182, 183, 184, 195, 196 ... Dit kan voor tien mensen de redding betekenen. Süskind zelf komt begin 1945 om bij de evacuatie van Auschwitz. Zijn vrouw, dochtertje, moeder en schoonmoeder zijn daar enkele maanden eerder vergast.
Miep Roestenburg
'Ik woonde in een Joodse buurt. Ik heb mensen zoveel mogelijk proberen te helpen. Ze konden altijd voor één of twee nachten bij me terecht. Die razzia's waren vreselijk, maar je werd wel hard hoor. Ja, wat zeg je tegen mensen als ze worden meegenomen. Je omhelst ze en wenst ze het allerbeste. Meer kun je toch niet?'
Miep Roestenburg, drogisterijhoudster, Amsterdam
Truus van der Zwaag
'De verhalen die je hoorde over wat er met de Joden gebeurde, geloofde ik niet. Dat was zo verschrikkelijk, dat kon niet waar zijn. Achteraf blijken zelfs de ergste verhalen de waarheid nog niet te benaderen. Ik heb niks gedaan. Om echt wat te doen, moest je veel moed hebben. Ik was niet flink.'
Truus van der Zwaag, machinestikster op een naaiatelier in Amsterdam
De familie Zendijk
Als de deportaties beginnen, praat de familie Zendijk over onderduiken. Het familiebedrijf in Deventer is door de Duitsers overgenomen, maar met de opbrengst van wat verborgen juwelen is misschien iets te regelen. Moeder wil echter niet dat het gezin van zes uiteenvalt.
Vader ontmoet voor zaken Jan Visscher uit Amsterdam. Die zegt: 'Ik begrijp niet dat u met uw gezin uw ongeluk zit af te wachten." Vader antwoordt: "Wie neemt er nu zes Joden in huis?' Waarop Visscher spontaan zegt: "Dan komen jullie maar bij ons."
Visscher woont in zijn bedrijfspand aan de Prinsengracht. Voor de Zendijks wordt een achterhuis ingericht. Zonder jodensterren, maar met de J in het persoonsbewijs reizen ze op 5 januari 1943 per trein naar Amsterdam; er wordt niet gecontroleerd.
'We aten, sliepen, plasten en wasten ons in één kamer', vertelt dochter Roza, 'schaamte was er niet meer bij.'
Roza mag als enige het achterhuis uit. Ze doet schoonmaakwerk in huis, zogenaamd als een nichtje uit Groningen.
"We hebben honger geleden, en overal zaten vlooien. Maar we hadden veel steun aan elkaar. Bij de bevrijding is de groepsfoto gemaakt. Er was blijdschap, maar later het drama van het verlies van zoveel familieleden. Mijn broer, mijn grootouders... Het was een trieste tijd."
De familie Levy
De familie Levy woont in Varsseveld in de Achterhoek. Op kerstavond 1941 komt er een Nederlandse SS'er aan de deur. Het blijkt een schoolvriend van zoon Jonny. Hij waarschuwt: 'Ga nooit werken in Duitsland. Er zijn kampen waar de Joden worden vermoord.'
'Vanaf dat moment', vertelt Jonny, 'begonnen mijn ouders te zorgen voor een eventuele onderduik; eentje voor henzelf en de andere voor hun drie zoons. Toen we op 10 april 1943 naar Amsterdam moesten verhuizen, was het moment aangebroken om te verdwijnen.'
De jongens komen in Lichtenvoorde op de boerderij van de familie Geurink. Er was een schuilkelder gemaakt. In het varkenshok was de ingang, afgedekt met een deksel.
'Later kwamen er nog vele onderduikers bij. Willem Geurink zat in de verzetsgroep Trouw. Hij hield met gevaar voor eigen leven mensen verborgen. Ik heb hem later weleens gevraagd waarom hij het allemaal gedaan had. Hij antwoordde dat die taak hem van boven was opgelegd.'
Lees hier meer over de Jodenvervolging en hier over het redden van kinderen uit de crèche van de Holandsche Schouwburg.